049 De kabouter

 

Wie een nuchter en zakelijk mens is kan dit stukje beter overslaan, maar het nu volgende is toch echt gebeurd. Om de stadsdrukte op de middag te ontlopen besloot ik een wandelingetje door het bos te maken. Toen ik al een aardig eindje op weg was hoorde ik een zwak stemmetje.

"Hee, kijk toch uit waar je loopt!" Om me heen kijkend zag ik aanvankelijk niets totdat ik vlakbij mijn voet een bijzonder klein mannetje aantrof.

"O pardon!" zei ik "maar ik dacht dat kabouters niet bestonden."

"En hier ben ik dan toch!" klonk het verontwaardigd.

"Jullie mensen maken er maar een smerige boel van; overal papier en dergelijke rommel rondstrooien, jullie lijken wel varkens!"

"Eh ja!" mompelde ik beschaamd.

" 's nachts ruim ik met mijn soortgenoten alle troep op die jullie er overdag neersmijten."

"Dit droom ik zeker!" zei ik half tegen mezelf en half tegen de kabouter.

"Wis en waarachtig niet!" ontkende het baasje een beetje nijdig.

Ik kneep hard in mijn arm. "Au! Je hebt gelijk!"

Toen zag ik uit alle hoekjes en gaatjes nieuwsgierige kabouterhoofdjes naar buiten kijken.

"Alsjeblieft!" zei het mannetje triomfantelijk.

"En toch twijfel ik aan jullie bestaan!" zei ik.

"Misschien heb je wel gelijk!" zei het kereltje en plotseling waren alle kaboutertjes verdwenen.

"Ik word gek!" dacht ik en rende het bos uit.

Laat dit een wijze les zijn voor nonchalante lieden die hun afval in de natuur achterlaten, want heus mensen, er zij geen kaboutertjes om het op te ruimen. Of toch soms? Maar in elk geval heeft de gemeentereiniging het al druk genoeg.

 

 

© Frank Faber 1979