025 Moeder gezocht

 

Men had het ei gevonden in het Schotse gebergte en meegenomen naar het vasteland waar het onder hoede kwam van professor Jongbloedt. Deze behandelde het ei met de grootste zorg, daarbij geholpen door zijn assistente Susan. De schaal van het ei was ruw met bruin grijze vlekken en voorzien van vele kloofjes als van een door droogte geteisterd landschap. Niemand wist wat voor schepsel er huisde in het ei, niemand wist überhaupt of het nog leefde. Maar professor Jongbloedt, die zelf geen nazaten had, beschouwde het ei als iets dierbaars, als een kind van hemzelf. Om het ei warm te houden werd het beschenen met een gloeilamp en regelmatig omgedraaid. Het ei had de omvang van een fikse pompoen. Men verwachtte dat er zoiets uit zou komen als een struisvogel. Maar een struisvogel in Schotland? Gissingen werden door pers en publiek gedaan maar niemand wist een antwoord. Professor Jongbloedt deed overigens de grootste moeite de opdringerige pers op een afstand te houden als was hij bang dat camera's een verkeerde uitwerking op zijn "pupil" zouden hebben. Dagen, weken gingen voorbij zonder dat er iets gebeurde en ieder wachtte met spanning af. Het is een bekend feit dat kuikens, wanneer ze uit hun ei kruipen, zich hechten aan het eerste levende schepsel dat ze zien. Om die reden wilde de professor er perse bij zijn als het ei uit zou komen. Want hij was van het ei en met name de inhoud gaan houden.

Het was een regenachtige donderdagavond. Professor Jongbloedt zat in zijn kliniek in een leunstoel en streek zijn hand eens door zijn grijze baard. Zijn brilletje gleed van zijn neus en enigszins geïrriteerd schoof hij het weer op zijn plaats. Plotseling gebeurde datgene waar hij al heel lang op had zitten wachten. Hij hoorde iets kraken. Hij hield zijn adem in. Op de schaal was duidelijk zichtbaar een grote barst gekomen. Geroerd keek hij naar het ei en besefte dat het grote moment was aangebroken. Hij zag dat iets in het ei bezig was telkens kleine stukjes schaal kapot te breken om zichzelf te bevrijden. Hij voelde dat een emotie zich van hem meester maakte, een gevoel dat onbekend voor hem was. Hij kon zich voorstellen dat die emotie vergelijkbaar was met die van een vader die de geboorte van zijn eerste kind meemaakt. Daar lag hulpeloos tussen de restanten van de eierschaal een… minimensje. Het stiet kleine kreetjes uit. De professor was intussen in zwijm gevallen. Het was teveel voor hem geworden. De baby, het was een jongetje, had intussen een flinke keel opgezet. Op dat geluid kwamen fotografen af die zich door de barricades heen hadden weten te dringen en troffen een zuigeling aan en een overgelukkige professor.

Jonathan, zoals het jongetje genoemd werd, Jonathan Jongbloedt, want de professor benoemde zichzelf tot vader, groeide op maar zijn afkomst werd altijd voor hem verzwegen. Ook werd hem nooit onthuld dat de professor niet zijn echte vader was.Deze laatste bleef met een heleboel onopgeloste raadsels alleen achter toen Jonathan op een dag naar Schotland ging en nooit meer iets van zich liet horen. Professor Jongbloedt vermoedde dat Jonathan op zoek was naar zijn moeder, maar hoe wist hij dat hij in Schotland moest zoeken? Instinctief? Tot op de dag van vandaag heeft niemand ooit iets van Jonathan vernomen, ook niet of hij erin geslaagd is zijn moeder te vinden.

 

© Frank Faber 1996