020 Adelaarsjong

 

Alsof ik uit een droom ontwaakte stond ik zomaar ineens aan de rand van een enorme afgrond. Met geen pen valt te beschrijven hoe groot mijn angst was toen ik merkte dat ik mijn evenwicht verloor. Maar ik spreidde mijn armen uit als waren het vleugels en zie; ik was de kunst van het vliegen machtig geworden. Ik ging over dalen, bergen, rivieren, bossen, dorpen en was een grote blikvanger voor de inboorlingen beneden mij. Al gauw voelde ik mij moe worden en daarom streek ik neer op een adelaarsnest. Ik doezelde in slaap en werd weer wakker door vleugelgeklapper. Het was moeder adelaar en haar moederlijke instinct beval haar een jong konijntje aan mij op te voeren. Gedwee zette ik er mijn tanden in. Op dat ogenblik hoorde ik iets kraken. Het waren de twee eieren die naast me lagen en er kwamen twee jonge adelaartjes uit die moeder adelaar meteen ging verzorgen. Ik had er dus concurrentie bij gekregen.

Met een geweldige dorst besloot ik naar beneden te vliegen om uit het meer een paar slokken water te halen. In het weerspiegelende water constateerde ik tot mijn grote schrik dat mijn uiterlijk enigszins veranderd was; mijn armen waren vleugels geworden, over mijn hele lichaam groeiden veren en mijn mond was een snavel geworden.. Achter me hoorde ik geritsel, maar het was te laat om te vluchten. Twee inboorlingen hadden me in een net gevangen genomen en voerden me met zich mee. Ik werd in een pan met water geduwd waaronder een vuur brandde.

Badend in het zweet lag ik ineens in mijn bed te woelen en ik merkte dat mijn elektrische dekentje veel te hoog aanstond.

 

© Frank Faber 1979