018 Duistere nacht

 

De inbreker stond te wiebelen op een door hem zelf vervaardigde toren van groentekistjes. Dit wankele gevaarte was geplaatst tegen de gevel van een onopvallend pand. Om hem een beetje tegemoet te komen in zijn duistere plan, was het buiten zo donker als in een klerenkast. De inbreker trachtte geruisloos een ruitje van het bovenlicht stuk te slaan, wat niet helemaal geruisloos ging. Maar scherven brengen geluk en zeker voor een inbreker. Hij stak een arm door de gapende wond in het glaswerk en kon net bij het knipje van het bovenlicht komen. Nadat het geopend was, wrong hij zich moeizaam door het geopende raam. Hij bungelde aan het kozijn als een vleermuis die een winterslaapje houdt. Met een zacht plofje liet hij zich op de versleten deurmat vallen. Hijgend rustte hij een paar tellen uit.

Hij had vooraf een stevige borrel genuttigd om moed te vergaren. Daarna was hij te voet een eind door de stad gaan dwalen, tot hij hier terecht kwam. Hij was nuchter genoeg om te begrijpen dat hier wel een fikse buit te halen viel.

"Dat heb je mooi gedaan jongen!" prees hij zichzelf. "Wat een stommeling om geen luik voor dat raam te doen!"

Dar hij vond dat hij nu maar eens tot daden moest overgaan, knipte hij een kleine zaklamp aan.

"Wel verdraaid maar dat is onmogelijk!" stamelde hij, want hij kwam tot de ontdekking dat hij zich in zijn eigen woning bevond. Een gezicht vol walging opzettend haalde hij zijn huissleutels uit zijn broekzak en met een opkomende glimlach keek hij naar het gebroken ruitje. Nou ja, scherven brengen geluk!

 

© Frank Faber 1976