015 De nalatenschap van Douwe Deumel
Douwe Deumel was rijk. Steenrijk.
Zijn zeven zoons hoopten vurig, dat wanneer hij zou komen te overlijden, hij een flinke erfenis na zou laten, hoewel ze alle zeven, zonder uitzondering, in goeden doen waren. Maar ja, wie veel bezit, wil steeds meer bezitten, totdat zijn of haar bezit als een loodzwaar blok aan de benen ligt. Hoewel Douwe Deumel een rijk man was, was hij desondanks eenvoudig gebleven. Hij was een beminnelijk man, vroom en had een groot hart voor alles en iedereen. Hoe goed Douwe was, zo slecht waren zijn zoons. Jan was de oudste, dan kwam Pieter, vervolgens Hans, dan Cees, dan Gert, dan Hein en Gijs was de jongste. Douwe Deumel lag op zijn sterfbed en zijn zeven zoons stonden om hem heen. "Jongens," zei hij "maak geen ruzie en blijf vrienden!" Toen sloot hij voor eeuwig de ogen.
's Anderendaags gingen zijn zoons op weg naar de notaris. Deze was gehuisvest in een statig 19de-eeuws herenhuis. De notaris, Sibbe heette hij, was als het ware een karikatuur van een notaris. Hij had een sik en een leesbrilletje met halve glazen dat voortdurend afzakte. Hij zat aan een mahoniehouten bureau en het zonlicht werd mondjesmaat toegelaten door glas in lood raampjes.
"Mijne heren!" zei hij " U bent hier allen bijeengekomen om de erfenis van uw vader in ontvangst te nemen."
Hij trok een lade open en haalde er een kalfsleren map uit die met linten dicht gestrikt was. Met een plechtig gezicht opende de notaris de map en er zaten zeven met lak verzegelde enveloppen in. Op elk van de enveloppen stond sierlijk met kroontjespen geschreven de naam van de desbetreffende zoon. Jan, de oudste, mocht als eerste zijn envelop aannemen. Met bevende vingers opende hij haar. Er zat een kaartje in waarop allen het woord "Moed" was te lezen. Vervolgens opende Pieter zijn envelop. Bij hem zat er ook een kaartje in, maar daarop stond: "Verdraagzaamheid!" Bij Hans stond op het kaartje: "Trouw!" bij Cees: "Doorzettingsvermogen!" bij Gert: "ijver!" bij Hein: "Spaarzaamheid!" en bij Gijs: "Behulpzaamheid!"
Er viel een diepe stilte die verbroken werd door Sibbe, die zei: "Dit zijn de zeven deugden die uw vader aan u nagelaten heeft, voor elk van u een deugd die van toepassing is op de persoon in kwestie."
"Maar het geld dan?" vroeg Jan.
"Het geld heeft uw vader nagelaten aan de armen van de samenleving, aan de mensen die het volgens zijn zeggen het hardst nodig hebben!"
Zonder een woord te zeggen gingen de broers uit elkaar en pas veel later begrepen ze wat hun vader bedoelde.
© Frank Faber 1995