|
|
011 Help
Loom onderuitgezakt zat ik in een op mij na lege treincoupé. De wielen dreunden in een slaapverwekkend maar niet onaangenaam ritme. Aan de wand tegenover mij was een vergeelde foto bevestigd van een bomenrijke laan met een paar huisjes. "Gezicht op het Gooi." luidde het onderschrift, dat ik zonder leesbril, hoewel het kleine lettertjes waren, toch kon lezen. Ernaast was graffiti aangebracht. "Help!" stond er in grote zwarte letters aan elkaar geschreven. Vanwaar die noodkreet? De vraag bleef me even bezighouden, toen ging de deur open en de conducteur kwam binnen. Hij was een man van fors gestalte en met een strenge blik in de ogen. Het was duidelijk dat hij zijn beroep niet zonder enige professie uitoefende. "Goedemiddag, plaatsbewijs alstublieft!" Ik overhandigde hem het gevraagde papiertje en hij wierp er een vorsende kennersblik op, om er vervolgens met een tang een stempel op te doen, omdat dat nou eenmaal moest. "Haarlem overstappen!" bromde hij. Ik wist dat natuurlijk allang, maar wilde hem niet de illusie ontnemen dat de door hem verstrekte informatie geheel nieuw voor me was en knikte daarom beleefd. Verder ging de trein en in Leiden stapte een rijkelijk besnorde heer met zijn kleinzoon, een jongetje van een jaar of vier "mijn" coupé binnen. Het jongetje nam naast mij plaats en zijn grootvader tegenover me. Even later ging de deur opnieuw open om doorgang te bieden aan een punker gehuld in kleding waar zelfs het Leger des Heils zijn neus voor op zou halen. Zijn hoofdhaar stond alle kanten op en hij viste een pakje shag uit zijn borstzakje en begon een dun sigaretje te rollen waartussen hij een wit poeder afkomstig uit een bruin zakje, strooide. Hij stak er de brand in, ondanks het rookverbod. Weed registreerde mijn neus. "Opa, het stinkt hier!" merkte het jongetje niet onterecht op. De opa legde zijn vinger op zijn lippen, kennelijk bang voor represaillemaatregelen van de zijde van de punker, maar deze deed net of zijn neus bloedde. Voor de tweede maal verscheen de conducteur en informeerde weer naar de plaatsbewijzen. Conducteurs hebben een feilloos geheugen voor het onthouden van gezichten, hoewel ze er per dag duizenden zien, dus daarom hoefde ik niet mijn plaatsbewijs te tonen. De opa liet twee kaartjes zien en dat was dus ook in orde. Maar toen was het de beurt aan de punker "Ik heb er geen!" bekende hij.
"Zo!" bromde de conducteur en haalde een bonnenboekje tevoorschijn. "Wat is je naam?"
"Napoleon!" antwoordde de punker zonder blikken of blozen.
"Geen grapjes, wat is je naam?"
"Napoleon!" hield de jongen vol "Echt waar!"
De conducteur schreef het op. "Geboortedatum?"
"Ja zeg, geschiedenis is nooit mijn sterkste kant geweest!"
"Dit grapje gaat je geld kosten!" sprak de conducteur "Vijftig Euro of anders haal ik de politie erbij!"
"O, als dat alles is!" zei de punker en blies achteloos een rookwolk in het gezicht van de conducteur. Hij viste een beduimeld briefje van honderd uit een van zijn zakken en overhandigde dit aan de spoorwegbeambte. Deze nam hier genoegen mee en verliet de coupé. Tot dan toe had het jongetje niet veel van zich laten horen, kennelijk was het gebeuren hem ontgaan want hij had al die tijd naar buiten gekeken. Toen zei hij: "Opa, wat staat daar?" De opa draaide zijn hoofd een weinig om en zei: "Daar staat 'Help!'"
"Wie hebben dat opgeschreven?"
"Stoute jongens!" antwoordde de opa.
"Stoute jongens!" imiteerde de punker.
"Waarom zeg je mijn opa na?" vroeg het jongetje.
"Omdat ik een stoute jongen ben!" antwoordde de punker.
"Kom mee!" richtte de opa zich tot zijn kleinzoon.
"Zijn we er dan al?" vroeg deze.
"Nee, maar we gaan nu in een andere coupé zitten!" zei de opa en trok zijn kleinzoon mee het gangpad op, intussen een nijdige blik op de punker werpend. Toen richtte de punker zich tot mij: "Ziezo, die ouwe brombeer is weg, wat jij!"
"Och!" zei ik neutraal en hield mijn blik strak gericht op Het Gooi. Tot aan Haarlem bleven we zwijgend bij elkaar zitten en toen ik opstond zei de punker: "Help!" bij wijze van groet.
"Waarheen leidt de weg?" zong Mieke Telkamp ooit en ik vermoedde dat het richting Amsterdam was. Haastig stapte ik uit de trein om mijn aansluiting te halen en vervolgde mijn reis.
© Frank Faber 1990