006 De wens
De zon had de hele dag geschenen en ik besloot mijn avondboterham op het strand te nuttigen. Vreemd genoeg was ik enige die op dit lumineuze idee was gekomen, want het strand was, voor zover ik zien kon leeg. Ik nam plaats op een zandheuveltje en begon mijn meegebrachte brood op te peuzelen. Toen ik de eerste boterham met kaas op had, werd mijn aandacht getrokken door iets zwarts in het water op enkele tientallen meters afstand. Aanvankelijk dacht ik aan een stuk drijfhout, maar het ding werd steeds groter. Ik kon toen ook twee sprieten in V-vorm onderscheiden. Het ding kwam mijn richting op en opeens wist ik wat het was; een slak! Een reusachtige zeeslak. Het kolossale beest schuifelde recht op mij af en kwam een meter voor mij tot stilstand. Eerst leek het of het dier naar lucht begon te happen, maar toen sprak hij met een zware basstem: "Ach meneer, ik heb zo'n honger, mag ik van u een kaasboterham eten?" Aangezien ik niet dit verzoek dorst te weigeren, gaf ik er grif een. "Dank u zeer!" zei het dier. "Nu mag u een wens doen en ik garandeer u dat hij uitkomt!" De stem van de slak bleef nagalmen als een kerkklok. Omdat ik dit alles toch wel een beetje griezelig vond en ik niet zo gauw een wens kon bedenken, zei ik vlug: "O, ik wil dat u teruggaat in zee en nooit meer boven komt!"
"Zoals u wilt!" bromde de slak en langzaam gleed hij terug in zee. Lang heb ik hem nagekeken en toen er niets meer van te zien was, ben ik stilletjes naar huis teruggegaan, want als je zulke dingen gaat zien kun je beter thuisblijven.
© Frank Faber 1981