028 De dag erna
En dan was er nog de hitte; de alles tot zich eisende hitte. Hij liep in een verwoeste stad. Alles om hem heen lag in puin en hij besefte dat dit het einde van de wereld was. Van zijn wereld tenminste. Maar in het diepst van zijn gedachten hoopte hij dat de hele wereld vernietigd was. Dat zou rechtvaardig zijn. Langzaam begon hij te beseffen dat hij waarschijnlijk de enige overlevende was. Overal om hem heen lagen lijken en hij was de enige getuige. Zachtjes begon hij te vloeken.
"God bestaat niet!" schreeuwde hij.
Niemand gaf enig respons. Zijn blik viel op zijn handen. De velletjes op zijn handen hingen los erbij. Hij zocht een spiegel, maar het leger had alles aan diggelen geschoten.
Een klagelijk gemiauw trok zijn aandacht. Een muisgrijs poesje begon hem kopjes te geven. Ach, een lotgenoot! Iets van ontroering maakte zich van hem meester. Hij tilde het beestje op terwijl dit luid begon te spinnen. Moest lachen; alles om hem heen was verwoest en hij zat een kat te aaien. Voorzichtig zette hij het beestje weer op de grond.
Recht voor hem uit zag hij iets dat hem op zijn zachtst gezegd kippenvel bezorgde. Reusachtige spinnen waren bezig gigantische webben te weven.
"Mijn god," dacht hij "nu begin ik nog te hallucineren ook!"
Naast hem op de grond lag een machinegeweer, achtergelaten door een soldaat. Zou hij? Een kogel was voldoende om hem uit deze hel te verlossen. Zo'n machinegeweer produceert tientallen kogels. Hij aarzelde. Toen draaide alles om hem heen en met een langzame beweging viel hij op de grond en bleef roerloos liggen. Het laatste wat hij voelde was dat de kat zijn gezicht begon te likken. Daarna sloot hij zijn ogen. Voorgoed!
© Frank Faber 1999