001 Het ritueel

 

Iedere morgen om half acht kwam er voor het huis van G.H. een groot antiek draaiorgel enige nummers uit een bekende musical ten gehore brengen. Dat gaf enige houvast aan zijn leven. Natuurlijk, elke ochtend kwam de zon op die de maan verdreef en er liepen mensen langs zijn raam die altijd haast schenen te hebben. Sommige van die mensen kende hij wel, andere weer niet. Af en toe zwaaide er wel een naar hem en hij knikte gewillig terug. Maar dat draaiorgel was iets waar hij toch elke ochtend naar uitkeek, het kwam zelfs op zondag. Als het dan langskwam, bromde G.H. de melodie mee, net zolang tot het draaiorgel buiten gehoorafstand was. Het werd getrokken door een groot bruin paard en de koetsier, voor zover je kunt spreken van een koetsier bij een draaiorgel, zat op de bok. Ome Piet zoals iedereen hem kende, had een grote pet op zijn hoofd, maar dat was om zijn flaporen te maskeren, en uit een der mondhoeken bengelde een klein sigaartje. Met zijn linkerhand draaide hij aan het grote wiel en met zijn rechterhand hield hij de teugels vast. G.H. volgde iedere beweging van Ome Piet met de grootste aandacht. Het hele schouwspel duurde bij elkaar iets langer dan twintig minuten, maar voor Gerrit Heeres was dat het hoogtepunt van de dag. Zo vond hij dat zijn leven, hoe miserabel dan ook, toch zinvol was. Gerrit was zwaar lichamelijk gehandicapt; in zijn jeugd had hij polio gehad en ten gevolge daarvan was hij, op zijn hoofd na, geheel verlamd. Elke dag kwamen er een stuk of wat wijkverpleegsters, een om hem te wassen en een schone luier om te doen, want hij was incontinent. Ook een om hem te voeren en 's middags een om hem voor te lezen. Zijn bed stond in de huiskamer zo opgesteld dat hij door het raam alles kon zien wat er op straat gebeurde. Als om zeven uur in de ochtend de wijkverpleegster was geweest om hem te verschonen, schoof ze altijd de gordijnen open zodat Gerrit vrij uitzicht had op onder andere de kerkklok. Hij was als een kind zo blij wanneer om klokslag half acht Ome Piet langskwam. Erg uitgebreid was zijn repertoire niet, maar wat deed dat ertoe! Gerrit kende alle wijsjes uit zijn hoofd en was iedere keer benieuwd welke hij dan weer zou horen.

Op een dinsdagmorgen, het was ergens in april, was de wijkverpleegster net klaar met Gerrit. "Kan ik verder nog iets voor u doen?" vroeg ze behulpzaam.

"Nee hoor, alles is goed zo! Dank u wel!" Want Gerrit was geen lastig mens. Even later hoorde hij de voordeur dichtvallen en door het raam zag hij hoe ze in haar auto stapte. Ze wuifde nog even en hij glimlachte terug.

"Lief mens!" dacht hij en hij zag hoe ze haar veiligheidsgordel vastmaakte en gas gaf om vervolgens de straat uit te rijden op weg naar elders. Hij keek op de klok. Het was tien minuten voor half acht. Nog tien minuten! Tergend langzaam kroop de grote wijzer naar de zes. Even sloot Gerrit de ogen. Toen hij ze weer opsloeg was het een minuut voor half acht. Even meende hij de eerste noten al te horen, maar het was een merel die voorbij vloog. Het was half acht en de klok in de toren sloeg eenmaal. De spanning was bijna ondraaglijk voor Gerrit. Nog steeds geen draaiorgel. Weer sloot Gerrit zijn ogen en het leek of hij even wegdoezelde. Toen hij zijn ogen weer opende gaf de klok acht uur aan. "Mijn hemel!" dacht hij, "Ik moet in slaap gevallen zijn." Dit was een ramp. Het draaiorgel behoorde tot zijn vaste ritueel, ja hij geloofde stellig dat er iets ergs zou gebeuren als op een dag het draaiorgel niet langs was geweest. Al de veertig jaar dat hij uit het raam naar buiten keek had hij het dag in dag uit langs zien komen. Maar op die ongelukkige dag niet.

's Middags kwam, zoals gewoonlijk, de wijkverpleegster langs om hem voor te lezen. Ze had hem wel eens aangeboden hem mee naar buiten te nemen in een rolstoel, maar dat had hij steeds geweigerd. Zodoende was hij veertig jaar lang niet uit zijn kamer geweest. Zijn wereld bestond uit het raam van waaruit hij alles langs zag komen. Radio en televisie had hij niet. Niet in de eerste plaats omdat hij ze toch niet kon bedienen, hij was immers verlamd, hoewel daar wel een mouw aan te passen was, maar vooral omdat het hem niet interesseerde. Het enige in zijn leven was het draaiorgel. De wijkverpleegsters vervulden in zijn leven weliswaar een belangrijke rol maar kwamen toch op de tweede plaats. De wijkverpleegster vroeg hem waarom hij zo triest keek, anders was hij altijd opgewekt, maar de reden van zijn somberheid verzweeg hij. Ze las hem voor uit het werk van Vestdijk, dat was zijn lievelingsschrijver. Maar die dag kon hem dat niet boeien. Ze wilde net aan een nieuw hoofdstuk beginnen, maar toen ze een zin gelezen had onderbrak hij haar. "Hou maar op!"

"Waarom?" vroeg ze en hij slaakte een diepe zucht. Maar zijn geheim gaf hij niet prijs. Want een geheim was het. Het was of alleen Ome Piet en hij van het bestaan van het draaiorgel op de hoogte waren en dat niemand anders dat mocht weten."Zal ik dan maar weer gaan?" vroeg de wijkverpleegster.

"Ja dat is goed!" klonk het mat. Zo ging deze dag voorbij en de volgende morgen om half acht weer geen draaiorgel. Er ging een hele week voorbij en Gerrit ging er steeds slechter uitzien. Dat was de wijkverpleegster ook niet ontgaan en bezorgd vroeg ze hem wat er aan scheelde. Maar een antwoord gaf hij haar niet.

Gerrit kreeg, behalve de gebruikelijke giroafschrijvingen c.q. bijschrijvingen en rekeningen nooit post. Groot was zijn verbazing dan ook toen de wijkverpleegster hem een hagelwitte envelop liet zien die aan hem geadresseerd was. Er zat een vreemde postzegel op die bij nadere bezichtiging Amerikaans bleek te zijn. Op de achterkant stond als afzender:

"A. Heeres." Er verscheen een blos op zijn wangen die de laatste tijd steeds bleker waren geworden en zijn mondhoeken krulden omhoog. "Dat is van Anna!" stamelde hij. Anna was zijn zuster die kort na de oorlog naar Amerika geëmigreerd was en die hij dus meer dan veertig jaar niet gezien had, ja het feit dat hij nog een zuster had, was hij haast vergeten. In de brief, die overigens kort van inhoud was, schreef ze dat alles goed met haar ging en ze informeerde uiteraard ook naar het welzijn van haar broer. Verder schreef ze dat ze van plan was binnenkort naar Nederland te komen. Ontroerd luisterde Gerrit naar de verpleegster die de brief voorlas. "Ach, die lieve Anna!" zuchtte hij. Gerrit had veel van zijn zuster gehouden en omgekeerd was dat ook het geval. Op de een of andere raadselachtige manier was het contact veertig jaar lang verbroken geweest. Toen de wijkverpleegster wilde weggaan, verzocht Gerrit haar de gordijnen te sluiten.

Het was weer twee weken later; Gerrit werd weer voorgelezen door de wijkverpleegster, maar hij was er niet bij met zijn gedachten, lag maar naar het plafond te staren, toen de bel ging. De zuster onderbrak haar voorlezen om open te doen en even later kwam ze de kamer binnen in gezelschap van een vrouw van om en nabij de zestig. Ze was een charmante verschijning. "Gerrit!" zei ze, "Ken je me nog?"

Toen herkende hij haar. "Anna!" riep hij. Ze drukte hem een kus op zijn voorhoofd. Stilletjes verliet de wijkverpleegster de kamer, want ze begreep dat die twee heel wat bij te praten hadden. Het draaiorgel kwam zo ook ter sprake en daar moest Anna wel om lachen. Maar toen versomberde de gelaatsuitdrukking van Gerrit weer en hij vertelde haar dat hij dat al weken had moeten ontberen. "Ach!" zei ze, "Misschien is het paard wel doodgegaan of zo en als dat zo is, zie je jouw draaiorgel over een tijdje weer terug als Ome Piet weer een nieuw paard heeft." Die laatste gedachte vrolijkte Gerrit weer wat op. "Weet je wat Gerrit!" zei ze "Ik neem je mee in je rolstoel naar buiten dan zie je nog eens iets van de wereld." Zo gebeurde. Anna bleef bij Gerrit logeren voor een maand en in die tijd nam ze hem mee, overal naar toe; naar de dierentuin, naar musea of naar het park om de eendjes te voeren. Tranen van ontroering stroomden Gerrit over zijn bleke wangen. Zoveel moois had hij in geen jaren gezien. Toen de maand voorbij was, viel het afscheid dan ook zwaar.

Een paar dagen later na het vertrek van Anna keek Gerrit op een ochtend weer op de kerkklok. Het was een minuut voor half acht. En ja hoor; daar kwam Ome Piet. Het bruine paard was vervangen door een zwart. Het draaiorgel speelde een wijsje dat Gerrit overbekend in de oren klonk en opeens begon hij bulderend te lachen. Weer stroomden er tranen over zijn wangen maar ditmaal niet van ontroering, doch van pure zelfspot. Had hij hier al die veertig jaar naar uitgekeken? Het stelde toch zo bitter weinig voor! Diezelfde dag nog bestelde hij met hulp van zijn "voorleesjuf" een kleurentelevisie, die de volgende dag bezorgd werd. Met behulp van een vernuftig systeem kon hij deze bedienen door met zijn hoofd te knikken of te schudden. Zo kon hij de hele wereld in huis halen en daar kunnen geen veertig draaiorgels tegenop!

 

© Frank Faber 1991